‘Kijk nou wat een lelijke auto. Kijk!’ Half in gedachte bij de leuke jongen uit de bus, speurt mijn blik in de richting van de ernstig wijzende vinger van mijn beste vriendin naast me in de vensterbank. Ergens zie ik de bruine metallic sportauto van voor mijn eigen bouwjaar wel, maar de man die er van weg loopt eist alle aandacht op. Zijn vrolijke loop op Converse sneakers – welke volwassene loopt er in godsnaam op mijn favoriete voetwerk?! – de omgeslagen oude spijkerbroek, licht voorovergebogen schouders alsof hij vaak met handen achter de rug gevouwen het leven overdenkt tijdens het lopen en donker hoog achterover gekamd haar. ‘Wow..’, zucht ik. Hij draait zich nog een keer om alvorens voorgoed om de hoek te verdwijnen en even ben ik bang dat hij mijn priemende nieuwsgierige blik kon voelen, maar zeer waarschijnlijk wil hij slechts gluren of hij de deuren van zijn auto wel op slot heeft gedaan. Gelijk daarna zie ik zijn ogen, het meest helblauw wat ik ooit zag in twee kijkers en fantaseerde in een flits dat zijn genen sterker zouden zijn dan de mijne in onze fraaie donkerharige blauwogige kindertjes. Deze eigenzinnige nozem ontluikt met slechts een aanblik de bloemstructuur in mijn 14-jarige eierstokken. ‘Wow..’
‘Hij is wel een vreemde zeg.’ ‘Oh ja, zucht ik, mijn vreemdeling in een poepbruine auto.’
‘…Vind je me raar, lieve Vreemdeling? Je moet me vast die eerste keer vreemd hebben gevonden, zo een onorthodox jong meisje met mijn korte rode haar, paarse hippierok en lange bruine leren jas. Vind je het gek dat ik sindsdien verliefd op je ben? Zonder je te kennen? Geloof je in liefde op het eerste gezicht? In mijn herinnering heb je een romantische inborst, dus daar moet je wel in geloven. …Ik moet bekennen dat ik al een jaar niet meer aan je heb gedacht en vannacht was je opeens een figurant in mijn dromen. Op het moment dat ik je herkende werd ik wakker, en is dat sluimerende wat deze idioterie ook is, weer even heel actief. …Ben ik een pathetisch stuk vreten, Vreemdeling? Misschien moet ik je maar gewoon vergeten. Gewoon, zegt ze. …Ik ga trouwen overigens, haha En in plaats van fantaseren over mijn jurk of wat voor bloemen ik wil wegmikken aan het eind van die bombarie, droom ik over jou. Pathetisch dekt wel aardig de lading denk ik. Ga maar weer eens douchen en put troost uit de gedachte dat onder diens stralen de enige plek te vinden is waar mijn tranen niet opvallen.’
Nog voor ik mijn ogen opendeed, ze zou blootstellen aan de orde van de dag en de realiteit in haar naaktheid moeten aanvaarden, luisterde ik naar de duiven buiten, de stad die langzaam eveneens ontwaakte, gerommel op een trap elders in het pand, maar vooral naar jouw ademhaling. Jij sliep niet vast, maar was nog niet bij bewuste. Je beenhaar kriebelde mijn bovenbenen, de holte van jouw knieën perfect rondom de uitstekende delen van de mijne. De restanten sigaren- en sigarettenrook die we de avond ervoor al pratend het appartement in hadden geblazen prikkelde als nostalgisch weemoed. Hoe dramatisch. Ik zuchtte diep en begroef mijn neus voorzichtig iets dieper in de grens van jouw schouderblad. Nooit heb ik geweten hoe je rook, ik hield al jaren vast aan het archief vol geuren die me keer op keer aan je deden denken. Iets wat tussen een zucht en een kreun in zat kon ik niet onderdrukken, en terwijl ik opnieuw inademde na die overdreven expiratie, bewoog je net voldoende om jouw geur niet langer verborgen voor me te houden. Katoen bereikte mijn neus, onderliggend die zeer subtiele odeur. Een overweldigend gevoel van thuis walste als een onbesuisde golf door mijn lijf en brak op de realisatie dat jouw thuis nooit de mijne zal zijn.